Nieuwe methode ontwikkeld in het LUMC moet wereldwijd apolipoproteïnewaarden standaardiseren

Is 2 mg/dL eiwit uit het ene lab precies evenveel als uit het andere? Een vraag waar je vast niet elke dag bij stilstaat, maar die wel cruciaal is voor de zorg. Bij Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde hebben ze een referentiemethode ontwikkeld voor het standaardiseren van apo(a) bepalingen.

Verhoogd apoliproteïne (a) in het bloed is een erfelijke risicofactor voor hart- en vaatziekten. Het komt voor in zo’n 20% van de witte bevolking en is recentelijk opgenomen in klinische richtlijnen. Maar er is nog helemaal geen gestandaardiseerde manier om de hoeveelheid van dit eiwit in het bloed te meten. “De methoden zijn de laatste jaren wel verbeterd”, vertelt dr. Renee Ruhaak, “maar de waardes worden nog steeds vaak uitgedrukt in mg/dL terwijl juist het aantal eiwitdeeltjes in het bloed het risico op hart- en vaatziekten bepaalt.”

Betere inschatting risico

Tijd dus voor standaardisatie. KCL-onderzoekers ontwikkelden samen met het Europese Instituut voor Referentiematerialen (JRC), de Centers of Disease Control en andere partners een methode die als wereldwijde referentie kan dienen. Recentelijk zijn hierover twee publicaties verschenen in Clinical Chemistry van de hand van Ruhaak en hoogleraar Christa Cobbaert. “Deze standaardisatie zal leiden tot een betere inschatting van het risico op hart- en vaatziekten voor patiënten wereldwijd”, zegt Ruhaak. Ook zal dit het klinisch onderzoek vergemakkelijken. Door standaardisatie kunnen resultaten van verschillende centra namelijk goed vergeleken worden.

LUMC loopt voorop

Het KCL-lab heeft van de wereldwijde klinisch chemische wetenschappelijke vereniging (IFCC) het mandaat gekregen om dit mondiale referentiemeetsysteem te ontwikkelen. Volgens Ruhaak is het geen verrassing dat juist het LUMC is uitgekozen. Het KCL loopt namelijk voorop als het gaat om het toepassen van massaspectometrie voor kwantitatieve eiwitdiagnostiek. Ruhaak: “Het is een complexe techniek die voornamelijk wordt ingezet voor wetenschappelijke doeleinden. Wij pionieren met deze techniek als directe eiwitmeetmethode. Met deze vorm van precisiediagnostiek kunnen aanvragers straks het cardiovasculaire risico van de patiënt preciezer diagnosticeren en classificeren.”

Voordat de massaspectrometer de hoeveelheid eiwitten in het bloed kan bepalen, wordt het eiwit eerst geknipt in kleinere stukjes, de peptiden. Deze worden vervolgens gemeten door het apparaat. “Op dit moment zijn we bezig met de laatste stappen in het kalibratieproces. Door middel van peptide-gebaseerde kalibratie willen we de labuitslagen uiteindelijk traceerbaar maken naar SI-eenheden, zoals nano mol/L voor apo(a).”

Nadat deze puntjes op de i zijn gezet hopen Ruhaak en collega’s eind 2023 internationale erkenning vanuit de IFCC te verkrijgen voor het uitvoeren van wereldwijde apo(a) standaardisatie. “Fabrikanten uit de hele wereld kunnen dan bij ons terecht om hun methode voor het bepalen van apo(a) in het bloed te kalibreren.” Maar Ruhaak en Cobbaert’s ambitie reikt verder dan dat: het doel is om een referentielab te worden voor 7 apolipoproteïne bepalingen.