Verpleegkundig onderzoeker Jeanne-Marie Nollen doorbreekt routine en geeft verpleegkundigen meer autonomie

15 december 2025
leestijd
Promoveren is voor artsen heel gewoon, maar voor verpleegkundigen nog lang niet zo vanzelfsprekend. Jeanne-Marie Nollen is één van de pioniers. Onlangs promoveerde zij als verpleegkundig onderzoeker aan het LUMC. In haar onderzoek laat ze zien hoe het versterken van de positie van zowel verpleegkundigen als patiënten de zorg kan verbeteren. Daarmee inspireert ze collega’s om dezelfde weg te bewandelen.

Jeanne-Marie Nollen (rechts) tijdens haar promotie.

Door: Lennart 't Hart

Nollen kwam in het LUMC terecht via de opleiding HBO-Verpleegkunde in Leiden en een master Gezondheidswetenschappen aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Tijdens haar werk als verpleegkundige op de afdeling neurologie/neurochirurgie kreeg ze de kans om haar scriptie uit te bouwen tot een promotietraject. “Zo ben ik er eigenlijk ingerold”, zegt ze.

Normaal gesproken zijn promovendi in het LUMC vooral artsen in opleiding tot specialist (AIOS), of onderzoekers met een achtergrond in bijvoorbeeld geneeskunde of biomedische wetenschappen. Nollen: “Er zijn niet veel verpleegkundigen die promoveren. Hier in het LUMC kun je ze op twee handen tellen, denk ik.”

Verpleegkundig onderzoeker bestond nog niet

Toen ze begon, bestond de functie van verpleegkundig onderzoeker nog niet. Haar manager regelde dat ze tijd en budget kreeg om onderzoek te doen. Zo ontstond volgens haar een soort duobaan: “De ene helft van de week stond ik in het wit, de andere helft deed ik promotieonderzoek”. Die combinatie noemt ze “heel waardevol, omdat je weet wat er op de afdeling speelt en wat de problemen zijn.”

Het was pionieren, en dat bracht uitdagingen met zich mee. “Een arts-onderzoeker die promoveert, heeft vaak een hele groep om zich heen om advies te vragen en ervaringen te delen. Dat had ik niet. Tegelijkertijd heb ik juist ook veel steun ervaren. Er waren verpleegkundigen die actief meededen aan de onderzoeken en artsen die hun kennis met mij deelden. Bij hen kon ik terecht voor advies en dat gaf me vertrouwen.”

Verpleegkundigen verantwoordelijk maken

Het onderzoek van Nollen richtte zich op de postoperatieve zorg (de zorg voor een patiënt na een operatie) voor neurochirurgische patiënten. Dit zijn patiënten met aandoeningen aan de hersenen, zenuwen of wervelkolom. De focus in haar onderzoek lag op blaaskatheters. Een katheter is een slangetje dat via de plasbuis in de blaas wordt ingebracht om urine af te voeren.

“Mijn onderzoek draaide om het verbeteren van de positie van de verpleegkundige en de patiënt bij routinematige zorg. Katheters bleken daarin een goed startpunt. Het was altijd onduidelijk wie daar verantwoordelijk voor waren: artsen of verpleegkundigen? Maar verpleegkundigen voerden de handeling uit. “Na mijn studie hebben we een duidelijker protocol opgesteld voor verpleegkundigen, met ruimte om te handelen en altijd in overleg met artsen.”

Verwijder katheter zo snel mogelijk

Patiënten kunnen na een ingreep vaak niet goed zelf uit bed komen, hebben pijn of zijn misselijk. De gang van zaken was dat de meeste patiënten na een operatie een katheter kregen. Maar het gemak van het plaatsen van een katheter had ook een keerzijde. Zo brengt het medische hulpmiddel risico’s met zich mee als infecties en een langzamer herstel. Ook zijn ze voor patiënten vaak onaangenaam.

Nollen onderzocht wat de redenen waren om een katheter te plaatsen geplaatst, hoe patiënten dit ervoeren en of ze sneller verwijderd konden worden. Daarbij keek ze ook naar het juiste moment van verwijderen. “Daarover was veel discussie: is het beter om ’s ochtends, ’s avonds of ’s nachts te doen?”, vertelt ze.

Ze bestudeerde verschillende internationale studies, die over dit onderwerp bestonden. Daaruit concludeerde Nollen dat er geen “beste” moment is om een katheter te verwijderen, behalve “zo snel mogelijk”. Het was dus niet het tijdstip dat uitmaakte, maar de duur van het gebruik.

Sneller herstel van patiënten

Met die kennis startte ze een onderzoek in vijf Nederlandse ziekenhuizen, die ze een protocol liet volgen, waarin katheters alleen werden geplaatst als daar een medische reden voor was, en dus niet standaard bij iedereen. Zodra er geen medische reden meer was, moesten de geplaatste katheters zo snel mogelijk verwijderd worden. Het resultaat: minder onnodig gebruik van katheters. Ook helpt het patiënten sneller weer op de been, wat weer bij kan dragen aan een betere ervaring van hun zorgtraject.

Nollen publiceerde in totaal zes wetenschappelijke artikelen*, waarin ze beschrijft en aantoont dat het protocol werkt. In een van de artikelen beschrijft ze ook de ervaringen van patiënten en verpleegkundigen. Ook beschrijft ze hoe ze patiënten het soortelijk gewicht van hun urine (een maat van dichtheid om een eventuele complicatie op te sporen na een operatie) liet meten via een eenvoudig systeem. “Door zelf te meten, waren ze meer betrokken bij hun herstel en hadden ze een beter besef over het verloop van hun ziekte. Bovendien werkte het in bijna 6 op de 10 gevallen net zo goed als wanneer de verpleegkundige het deed. In de andere gevallen moest de verpleegkundige het opnieuw meten.”

Meer speelruimte en autonomie voor verpleegkundigen

Met haar promotie heeft Nollen laten zien hoe een praktische blik op zorg kan leiden tot wetenschappelijk onderbouwde oplossingen. Ook heeft ze aangetoond dat verpleegkundigen niet alleen uitvoerders hoeven zijn, maar ook zelfstandig beslissingen kunnen nemen. “Mijn onderzoek geeft verpleegkundigen meer speelruimte en autonomie. In plaats van telkens te moeten overleggen of een handeling wel mag, kunnen zij vaak heel goed zelf inschatten wat er moet gebeuren.”

Nollen promoveerde op 25 november 2025 op haar onderzoek. Wilco Peul was haar promotor en Anja Brunsveld-Reinders en Wouter van Furth waren haar copromotoren. 

* Wetenschappelijk publicaties:

  1. Impact of early postoperative indwelling urinary catheter removal: A systematic review.
  2. Patient perspectives on indwelling urinary catheters and fluid balances after transsphenoidal pituitary surgery: a qualitative study.
  3. De-Implementation of Urinary Catheters in Neurosurgical Patients during the Operation and on the Ward: A Mixed-Methods Multicentre Study Protocol.
  4. Decision-making around removal of indwelling urinary catheters after pituitary surgery.
  5. Patient Participation in Urine Specific Gravity Screening for Arginine Vasopressin Deficiency in an Inpatient Neurosurgical Clinic.
  6. Improving postoperative care for neurosurgical patients by a standardised protocol for urinary catheter placement: a multicentre before-and-after implementation study.

Strategie-Banner-Samen in zorg, onderzoek en onderwijs.png